ophelpen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | help op | hielp op | heb opgeholpen |
jij, je, u | helpt op | hielp op | hebt opgeholpen |
hij, zij, het | helpt op | hielp op | heeft opgeholpen |
wij | helpen op | hielpen op | hebben opgeholpen |
jullie | helpen op | hielpen op | hebben opgeholpen |
zij, ze | helpen op | hielpen op | hebben opgeholpen |
PresensBeta
Example presens sentences for Ophelpen with some of the pronouns.
- Ik help haar bij het opruimen van de klas.
- Jij helpt me altijd met mijn huiswerk.
- Hij helpt zijn vrienden graag in moeilijke tijden.
- Wij helpen de ouderen met boodschappen doen.
- Zij helpen de daklozen door voedsel uit te delen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Ophelpen with some of the pronouns.
- Toen ik jonger was, hielp ik altijd mijn ouders in de tuin.
- Vroeger hielp jij ons met het organiseren van feestjes.
- Hij hielp zijn zusje met haar huiswerk elke avond.
- Wij hielpen onze vrienden regelmatig met verhuizen.
- Zij hielpen de armen in de buurt door voedselpakketten uit te delen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Ophelpen with some of the pronouns.
- Ik heb haar vorige week opgeholpen met haar project.
- Jij hebt me gisteren geholpen met verhuizen.
- Hij heeft zijn collega's vaak opgeholpen tijdens drukke periodes.
- Wij hebben onze buren geholpen met het repareren van hun auto.
- Zij hebben de slachtoffers van de overstroming opgeholpen met noodvoorzieningen.