klonteren

Conjugations List of Klonteren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikklonterklonterdeben geklonterd
jij, je, uklontertklonterdebent geklonterd
hij, zij, hetklontertklonterdeis geklonterd
wijklonterenklonterdenzijn geklonterd
jullieklonterenklonterdenzijn geklonterd
zij, zeklonterenklonterdenzijn geklonterd

Presens
Beta

Example presens sentences for Klonteren with some of the pronouns.

  • De melk klontert als je citroensap toevoegt.
  • De saus begint te klonteren als je niet goed roert.
  • Ik klonter altijd wanneer ik bloem aan mijn beslag toevoeg.
  • De verf klontert als je het niet goed mengt.
  • De yoghurt kan gaan klonteren als je het te lang laat staan.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Klonteren with some of the pronouns.

  • Vroeger klonterde mijn zelfgemaakte jam altijd.
  • Toen ik jong was, klonterde de verf regelmatig bij het schilderen.
  • Elke keer dat ik risotto maakte, klonterde het.
  • Tijdens de experimenten in het laboratorium klonterde de vloeistof vaak.
  • Vorige week klonterden de klontjes suiker in mijn koffie.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Klonteren with some of the pronouns.

  • Ik heb geklonterd toen ik de ingrediĆ«nten mixte.
  • De verf is geklonterd doordat ik water aan de pot toevoegde.
  • We hebben geklonterd tijdens het maken van de pudding.
  • Gisteravond heeft de saus geklonterd toen ik hem opwarmde.
  • Ze hebben geklonterd nadat ze het eiwit te lang hadden geklopt.