afknappen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | knap af | knapte af | heb afgeknapt |
jij, je, u | knapt af | knapte af | hebt afgeknapt |
hij, zij, het | knapt af | knapte af | heeft afgeknapt |
wij | knappen af | knapten af | hebben afgeknapt |
jullie | knappen af | knapten af | hebben afgeknapt |
zij, ze | knappen af | knapten af | hebben afgeknapt |
PresensBeta
Example presens sentences for Afknappen with some of the pronouns.
- Ik knap af op onbeschoft gedrag.
- Jij knapt af op mensen die liegen.
- Hij knapt af op vuile huizen.
- Zij knappen af op slechte muziek.
- Wij knappen af op lange wachtrijen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afknappen with some of the pronouns.
- Ik knapte af op zijn leugens.
- Jij knapte af op het gebrek aan hygiëne.
- Hij knapte af op haar oppervlakkigheid.
- Zij knapte af op de regenachtige dagen.
- Wij knapten af op de langdurige vergaderingen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afknappen with some of the pronouns.
- Ik ben afgeknapt op zijn arrogante houding.
- Jij bent afgeknapt op dat afschuwelijke eten.
- Hij is afgeknapt op haar gebrek aan respect.
- Zij is afgeknapt op de saaie film.
- Wij zijn afgeknapt op de teleurstellende service.