absenteren

Conjugations List of Absenteren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikabsenteerabsenteerdeheb geabsenteerd
jij, je, uabsenteertabsenteerdehebt geabsenteerd
hij, zij, hetabsenteertabsenteerdeheeft geabsenteerd
wijabsenterenabsenteerdenhebben geabsenteerd
jullieabsenterenabsenteerdenhebben geabsenteerd
zij, zeabsenterenabsenteerdenhebben geabsenteerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Absenteren with some of the pronouns.

  • Ik absenteer me vaak van school.
  • Jij absenteert regelmatig tijdens de lessen.
  • Hij/zij absenteert vandaag wegens ziekte.
  • Wij absenteren ons soms zonder geldige reden.
  • Zij absenteren zich altijd op vrijdagmiddag.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Absenteren with some of the pronouns.

  • Ik absenteerde me regelmatig van school toen ik jong was.
  • Jij absenteerde vaak tijdens de lessen vorig jaar.
  • Hij/zij absenteerde gisteren vanwege persoonlijke redenen.
  • Wij absenteerden ons regelmatig tijdens de vakantieperiode.
  • Zij absenteerden zich elke vrijdagmiddag gedurende het hele schooljaar.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Absenteren with some of the pronouns.

  • Ik heb me gisteren geabsenteerd van school.
  • Jij bent vorige week tijdens de les geabsenteerd.
  • Hij/zij is meerdere keren geabsenteerd wegens slechte prestaties.
  • Wij hebben ons een paar keer geabsenteerd vanwege verplichtingen.
  • Zij zijn vaker geabsenteerd door familieomstandigheden.