ambiëren

Conjugations List of Ambiëren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikambieerambieerdeheb geambieerd
jij, je, uambieertambieerdehebt geambieerd
hij, zij, hetambieertambieerdeheeft geambieerd
wijambiërenambieerdenhebben geambieerd
jullieambiërenambieerdenhebben geambieerd
zij, zeambiërenambieerdenhebben geambieerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Ambiëren with some of the pronouns.

  • Ik ambieer een succesvolle carrière in de IT-sector.
  • Jij ambieert een hoge positie binnen het bedrijf.
  • Hij/Zij ambieert een leven vol avontuur en reizen.
  • Wij ambiëren meer gelijkheid in de maatschappij.
  • Zij ambieren een betere toekomst voor hun kinderen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Ambiëren with some of the pronouns.

  • Vroeger ambieerde ik een carrière als professioneel sporter.
  • Toen ik jong was, ambieerde jij om astronaut te worden.
  • Hij/Zij ambieerde altijd al een creatief beroep.
  • Wij ambieerden een leven in harmonie met de natuur.
  • In onze jeugd ambieerden zij samen een muzikale carrière.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Ambiëren with some of the pronouns.

  • Ik heb geambieerd om mijn eigen bedrijf op te zetten.
  • Jij hebt geambieerd om een diploma te behalen.
  • Hij/Zij heeft geambieerd om een boek te schrijven.
  • Wij hebben geambieerd om een nieuwe taal te leren.
  • Zij hebben geambieerd om een wereldreis te maken.