aaneenzitten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zit aaneen | zat aaneen | heb aaneengezeten |
jij, je, u | zit aaneen | zat aaneen | hebt aaneengezeten |
hij, zij, het | zit aaneen | zat aaneen | heeft aaneengezeten |
wij | zitten aaneen | zaten aaneen | hebben aaneengezeten |
jullie | zitten aaneen | zaten aaneen | hebben aaneengezeten |
zij, ze | zitten aaneen | zaten aaneen | hebben aaneengezeten |
Presens
Example presens sentences for Aaneenzitten with some of the pronouns.
- Ik zit aaneen tijdens de vergadering.
- Jij zit aaneen op de stoel.
- Hij/zij/het zit aaneen bij de kapper.
- Wij zitten aaneen in de trein.
- Jullie zitten aaneen aan de tafel.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Aaneenzitten with some of the pronouns.
- Ik zat aaneen tijdens de vergadering.
- Jij zat aaneen op de stoel.
- Hij/zij/het zat aaneen bij de kapper.
- Wij zaten aaneen in de trein.
- Jullie zaten aaneen aan de tafel.
Perfectum
Example perfectum sentences for Aaneenzitten with some of the pronouns.
- Ik heb aaneengezeten tijdens de vergadering.
- Jij hebt aaneengezeten op de stoel.
- Hij/zij/het heeft aaneengezeten bij de kapper.
- Wij hebben aaneengezeten in de trein.
- Jullie hebben aaneengezeten aan de tafel.