corresponderen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | correspondeer | correspondeerde | heb gecorrespondeerd |
jij, je, u | correspondeert | correspondeerde | hebt gecorrespondeerd |
hij, zij, het | correspondeert | correspondeerde | heeft gecorrespondeerd |
wij | corresponderen | correspondeerden | hebben gecorrespondeerd |
jullie | corresponderen | correspondeerden | hebben gecorrespondeerd |
zij, ze | corresponderen | correspondeerden | hebben gecorrespondeerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Corresponderen with some of the pronouns.
- Ik correspondeer regelmatig met mijn penpal in Frankrijk.
- Jij correspondeert graag met mensen over de hele wereld.
- Hij/zij correspondeert vaak met zijn/haar familie in het buitenland.
- Wij corresponderen wekelijks met onze zakelijke partners.
- Jullie corresponderen via e-mail met de klanten.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Corresponderen with some of the pronouns.
- Toen ik jonger was, correspondeerde ik met mijn penvrienden.
- Vroeger correspondeerde jij regelmatig met je familie.
- Hij/zij correspondeerde lang geleden met zijn/haar oude vrienden.
- Wij correspondeerden dagelijks toen we in het buitenland waren.
- Jullie correspondeerden vaak met de klanten per post.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Corresponderen with some of the pronouns.
- Ik heb gecorrespondeerd met de auteur van het boek.
- Jij bent al eerder met die persoon gecorrespondeerd.
- Hij/zij heeft vorige week gecorrespondeerd met de docent.
- Wij hebben intensief gecorrespondeerd tijdens het project.
- Jullie zijn onlangs gecorrespondeerd over de reservering.