overhoopschieten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | schiet overhoop | schoot overhoop | heb overhoopgeschoten |
jij, je, u | schiet overhoop | schoot overhoop | hebt overhoopgeschoten |
hij, zij, het | schiet overhoop | schoot overhoop | heeft overhoopgeschoten |
wij | schieten overhoop | schoten overhoop | hebben overhoopgeschoten |
jullie | schieten overhoop | schoten overhoop | hebben overhoopgeschoten |
zij, ze | schieten overhoop | schoten overhoop | hebben overhoopgeschoten |
PresensBeta
Example presens sentences for Overhoopschieten with some of the pronouns.
- Ik schiet overhoop.
- Jij schiet overhoop.
- Hij/Zij/Het schiet overhoop.
- Wij schieten overhoop.
- Jullie schieten overhoop.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Overhoopschieten with some of the pronouns.
- Ik schoot overhoop.
- Jij schoot overhoop.
- Hij/Zij/Het schoot overhoop.
- Wij schoten overhoop.
- Jullie schoten overhoop.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Overhoopschieten with some of the pronouns.
- Ik heb overhoopgeschoten.
- Jij hebt overhoopgeschoten.
- Hij/Zij/Het heeft overhoopgeschoten.
- Wij hebben overhoopgeschoten.
- Jullie hebben overhoopgeschoten.