grollen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | grol | grolde | heb gegrold |
jij, je, u | grolt | grolde | hebt gegrold |
hij, zij, het | grolt | grolde | heeft gegrold |
wij | grollen | grolden | hebben gegrold |
jullie | grollen | grolden | hebben gegrold |
zij, ze | grollen | grolden | hebben gegrold |
PresensBeta
Example presens sentences for Grollen with some of the pronouns.
- Ik grol nu over het slechte weer.
- Jij grolt altijd als je je zin niet krijgt.
- Hij grolt tegen de scheidsrechter tijdens de wedstrijd.
- Wij grollen vaak met elkaar tijdens de pauze.
- Zij grollen graag met hun broertje.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Grollen with some of the pronouns.
- Ik grolde altijd als ik mijn zin niet kreeg.
- Jij grolde vaak om de kleinste dingen.
- Hij grolde regelmatig tijdens de vergaderingen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Grollen with some of the pronouns.
- Ik heb gegrold toen ik hoorde dat ik was geslaagd.
- Jij hebt al vaker gegrold op feestjes.
- Hij heeft een grapje gegrold ten koste van zijn vriend.
- Wij hebben gisteren flink gegrold op het personeelsfeest.
- Zij hebben veel gegrold tijdens de vakantie.