toeren

Conjugations List of Toeren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iktoertoerdeben getoerd
jij, je, utoerttoerdebent getoerd
hij, zij, hettoerttoerdeis getoerd
wijtoerentoerdenzijn getoerd
jullietoerentoerdenzijn getoerd
zij, zetoerentoerdenzijn getoerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Toeren with some of the pronouns.

  • Ik toer door de stad op mijn fiets.
  • Jij toert graag met je vrienden in de auto.
  • Hij/Zij toert regelmatig langs de kust met zijn/haar motorfiets.
  • Wij toeren dit weekend naar het platteland.
  • Jullie toeren door Europa in een camper.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Toeren with some of the pronouns.

  • Ik toerde vroeger vaak met mijn ouders door het platteland.
  • Jij toerde gisteren langs de kust met je surfplank.
  • Hij/Zij toerde regelmatig met de motor naar zijn/haar werk.
  • Wij toerden door de stad tijdens het festival.
  • Jullie toerden in het verleden met de trein door Europa.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Toeren with some of the pronouns.

  • Ik heb getoerd door verschillende landen tijdens mijn vakantie.
  • Jij bent met de motorfiets door de bergen getoerd.
  • Hij/Zij is vorige maand in een oldtimer getoerd.
  • Wij hebben met de boot door de grachten van Amsterdam getoerd.
  • Jullie zijn langs verschillende bezienswaardigheden getoerd.