beschansen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | beschans | beschanste | heb beschanst |
jij, je, u | beschanst | beschanste | hebt beschanst |
hij, zij, het | beschanst | beschanste | heeft beschanst |
wij | beschansen | beschansten | hebben beschanst |
jullie | beschansen | beschansten | hebben beschanst |
zij, ze | beschansen | beschansten | hebben beschanst |
PresensBeta
Example presens sentences for Beschansen with some of the pronouns.
- Ik beschans me achter de boom.
- Jij beschantst je in je kamer.
- Hij beschanst zich in de schuilplaats.
- Wij beschansen ons op de zolder.
- Zij beschansen zich op de heuvel.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Beschansen with some of the pronouns.
- Ik beschansde me achter de boom.
- Jij beschansde je in je kamer.
- Hij beschansde zich in de schuilplaats.
- Wij beschansden ons op de zolder.
- Zij beschansden zich op de heuvel.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Beschansen with some of the pronouns.
- Ik heb me achter de boom beschansd.
- Jij hebt je in je kamer beschansd.
- Hij heeft zich in de schuilplaats beschansd.
- Wij hebben ons op de zolder beschansd.
- Zij hebben zich op de heuvel beschansd.