begapen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | begaap | begaapte | heb begaapt |
jij, je, u | begaapt | begaapte | hebt begaapt |
hij, zij, het | begaapt | begaapte | heeft begaapt |
wij | begapen | begaapten | hebben begaapt |
jullie | begapen | begaapten | hebben begaapt |
zij, ze | begapen | begaapten | hebben begaapt |
Presens
Example presens sentences for Begapen with some of the pronouns.
- Ik begaap de prachtige schilderijen in het museum.
- Jij begaapt altijd mensen op straat, dat is niet beleefd.
- Hij begaapt zijn buurman vanuit het raam.
- Zij begapen de nieuwe auto met bewondering.
- Wij begapen de indrukwekkende architectuur van het gebouw.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Begapen with some of the pronouns.
- Ik begaapte de prachtige schilderijen in het museum.
- Jij begaapte altijd mensen op straat, dat was niet beleefd.
- Hij begaapte zijn buurman vanuit het raam.
- Zij begaapten de nieuwe auto met bewondering.
- Wij begaapten de indrukwekkende architectuur van het gebouw.
Perfectum
Example perfectum sentences for Begapen with some of the pronouns.
- Ik heb de prachtige schilderijen in het museum begaapt.
- Jij hebt altijd mensen op straat begaapt, dat is niet beleefd.
- Hij heeft zijn buurman vanuit het raam begaapt.
- Zij hebben de nieuwe auto met bewondering begaapt.
- Wij hebben de indrukwekkende architectuur van het gebouw begaapt.