aanwaaien

Conjugations List of Aanwaaien.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikwaai aanwaaide aan;woei aanheb aangewaaid
jij, je, uwaait aanwaaide aan;woei aanhebt aangewaaid
hij, zij, hetwaait aanwaaide aan;woei aanheeft aangewaaid
wijwaaien aanwaaiden aan;woeien aanhebben aangewaaid
julliewaaien aanwaaiden aan;woeien aanhebben aangewaaid
zij, zewaaien aanwaaiden aan;woeien aanhebben aangewaaid

Presens

Example presens sentences for Aanwaaien with some of the pronouns.

  • De wind waait aan.
  • Het waait hard vandaag.
  • Ik waai altijd graag uitwaaien langs het strand.
  • De herfst waait bladeren van de bomen.
  • Het nieuws waait snel rond in een klein dorp.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Aanwaaien with some of the pronouns.

  • De wind waaide aan toen we buiten waren.
  • Vroeger waaide het altijd hard in deze regio.
  • Toen ik klein was, waaide mijn petje altijd weg.
  • Het nieuws waaide snel door het dorp heen.
  • In de zomer waaide er vaak een verkoelend briesje.

Perfectum

Example perfectum sentences for Aanwaaien with some of the pronouns.

  • De wind is aangewaaid.
  • Ik ben gisteren aangewaaid bij mijn vriendin.
  • Het gerucht is aangewaaid dat er een nieuwe baan beschikbaar is.
  • De vakantie is aangewaaid en ik ben er helemaal klaar voor.
  • De kans op succes is me aangewaaid.