juxtaponeren

Conjugations List of Juxtaponeren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikjuxtaponeerjuxtaponeerdeheb gejuxtaponeerd
jij, je, ujuxtaponeertjuxtaponeerdehebt gejuxtaponeerd
hij, zij, hetjuxtaponeertjuxtaponeerdeheeft gejuxtaponeerd
wijjuxtaponerenjuxtaponeerdenhebben gejuxtaponeerd
julliejuxtaponerenjuxtaponeerdenhebben gejuxtaponeerd
zij, zejuxtaponerenjuxtaponeerdenhebben gejuxtaponeerd

Presens

Example presens sentences for Juxtaponeren with some of the pronouns.

  • Ik juxtaponneer de verschillende standpunten in mijn betoog.
  • Jij juxtaponneert de argumenten op een verwarrende manier.
  • Hij juxtaponneert de feiten zonder enige context.
  • Wij juxtaponneren de ideeĆ«n van verschillende filosofen.
  • Zij juxtaponneren de kunstwerken in de tentoonstelling.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Juxtaponeren with some of the pronouns.

  • Ik juxtaponneerde de verschillende standpunten in mijn betoog.
  • Jij juxtaponneerde de argumenten op een verwarrende manier.
  • Hij juxtaponneerde de feiten zonder enige context.
  • Wij juxtaponneerden de ideeĆ«n van verschillende filosofen.
  • Zij juxtaponneerden de kunstwerken in de tentoonstelling.

Perfectum

Example perfectum sentences for Juxtaponeren with some of the pronouns.

  • Ik heb de verschillende standpunten in mijn betoog gejuxtaponneerd.
  • Jij hebt de argumenten op een verwarrende manier gejuxtaponneerd.
  • Hij heeft de feiten zonder enige context gejuxtaponneerd.
  • Wij hebben de ideeĆ«n van verschillende filosofen gejuxtaponneerd.
  • Zij hebben de kunstwerken in de tentoonstelling gejuxtaponneerd.