afrotten

Conjugations List of Afrotten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikrot afrotte afben afgerot
jij, je, urot afrotte afbent afgerot
hij, zij, hetrot afrotte afis afgerot
wijrotten afrotten afzijn afgerot
jullierotten afrotten afzijn afgerot
zij, zerotten afrotten afzijn afgerot

Presens
Beta

Example presens sentences for Afrotten with some of the pronouns.

  • Ik rot af wanneer ik moe ben. (I am slacking off when I'm tired.)
  • Jij rott af tijdens de les. (You slack off during class.)
  • Hij/Zij het rot af op het werk. (He/She is slacking off at work.)
  • Wij rotten af na school. (We are slacking off after school.)
  • Jullie rotten af in het weekend. (You all are slacking off on the weekends.)

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afrotten with some of the pronouns.

  • Ik rotte af toen ik gestrest was. (I slacked off when I was stressed.)
  • Jij rotte af tijdens de vergadering. (You slacked off during the meeting.)
  • Hij/Zij rotte af terwijl hij/zij huiswerk moest maken. (He/She slacked off while he/she had to do homework.)
  • Wij rotten af elke keer als we geen zin hadden. (We slacked off every time we didn't feel like it.)
  • Jullie rotten af terwijl jullie op internet surfen. (You all are slacking off while browsing the internet.)

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afrotten with some of the pronouns.

  • Ik heb afgerot nadat ik mijn taken had voltooid. (I have slacked off after completing my tasks.)
  • Jij hebt afgerot toen je thuiskwam. (You have slacked off when you came home.)
  • Hij/Zij heeft afgerot na het eten. (He/She has slacked off after eating.)
  • Wij hebben afgerot voordat we op vakantie gingen. (We have slacked off before going on vacation.)
  • Jullie hebben afgerot sinds jullie vrije dag. (You all have slacked off since your day off.)