aanstrikken

Conjugations List of Aanstrikken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikstrik aanstrikte aanheb aangestrikt
jij, je, ustrikt aanstrikte aanhebt aangestrikt
hij, zij, hetstrikt aanstrikte aanheeft aangestrikt
wijstrikken aanstrikten aanhebben aangestrikt
julliestrikken aanstrikten aanhebben aangestrikt
zij, zestrikken aanstrikten aanhebben aangestrikt

Presens
Beta

Example presens sentences for Aanstrikken with some of the pronouns.

  • Ik strik mijn veters aan.
  • Jij strikt je sjaal aan.
  • Hij/zij strikt haar schoenen aan.
  • Wij strikken de cadeaus aan.
  • Zij strikken de ballonnen aan.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aanstrikken with some of the pronouns.

  • Ik trok mijn veters aan.
  • Jij trok je sjaal aan.
  • Hij/zij trok haar schoenen aan.
  • Wij trokken de cadeaus aan.
  • Zij trokken de ballonnen aan.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aanstrikken with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn veters aangetrokken.
  • Jij hebt je sjaal aangetrokken.
  • Hij/zij heeft haar schoenen aangetrokken.
  • Wij hebben de cadeaus aangetrokken.
  • Zij hebben de ballonnen aangetrokken.