opschoppen

Conjugations List of Opschoppen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikschop opschopte opheb opgeschopt
jij, je, uschopt opschopte ophebt opgeschopt
hij, zij, hetschopt opschopte opheeft opgeschopt
wijschoppen opschopten ophebben opgeschopt
jullieschoppen opschopten ophebben opgeschopt
zij, zeschoppen opschopten ophebben opgeschopt

Presens
Beta

Example presens sentences for Opschoppen with some of the pronouns.

  • Ik schop op bij de voetbalwedstrijd.
  • Jij schopt op als je boos bent.
  • Hij/zij schopt op tegen het beleid.
  • Wij schoppen op de deur om aandacht te krijgen.
  • Jullie schoppen op straatbordjes tijdens jullie wandelingen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Opschoppen with some of the pronouns.

  • Ik schopte op toen ik mijn teen stootte.
  • Jij schopte op als kind vaak tegen de bal.
  • Hij/zij schopte op uit frustratie.
  • Wij schopten op tijdens het protest vorig jaar.
  • Jullie schopten op tegen de beslissing van de coach.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Opschoppen with some of the pronouns.

  • Ik heb opgeschopt tijdens het feestje gisteravond.
  • Jij hebt opgeschopt in de competitie vorige week.
  • Hij/zij heeft opgeschopt tegen zijn/haar ouders' regels.
  • Wij hebben opgeschopt voor goede doelen.
  • Jullie hebben opgeschopt tijdens de demonstratie.