emballeren

Conjugations List of Emballeren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikemballeeremballeerdeheb geëmballeerd
jij, je, uemballeertemballeerdehebt geëmballeerd
hij, zij, hetemballeertemballeerdeheeft geëmballeerd
wijemballerenemballeerdenhebben geëmballeerd
jullieemballerenemballeerdenhebben geëmballeerd
zij, zeemballerenemballeerdenhebben geëmballeerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Emballeren with some of the pronouns.

  • Ik emballeer de pakketten.
  • Jij emballeert de cadeaus.
  • Hij/Zij emballeert de goederen.
  • Wij emballeren de dozen.
  • Zij emballeren de producten.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Emballeren with some of the pronouns.

  • Ik emballeerde de pakketten.
  • Jij emballeerde de cadeaus.
  • Hij/Zij emballeerde de goederen.
  • Wij emballeerden de dozen.
  • Zij emballeerden de producten.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Emballeren with some of the pronouns.

  • Ik heb de pakketten geëmballeerd.
  • Jij hebt de cadeaus geëmballeerd.
  • Hij/Zij heeft de goederen geëmballeerd.
  • Wij hebben de dozen geëmballeerd.
  • Zij hebben de producten geëmballeerd.