volproppen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | prop vol | propte vol | heb volgepropt |
jij, je, u | propt vol | propte vol | hebt volgepropt |
hij, zij, het | propt vol | propte vol | heeft volgepropt |
wij | proppen vol | propten vol | hebben volgepropt |
jullie | proppen vol | propten vol | hebben volgepropt |
zij, ze | proppen vol | propten vol | hebben volgepropt |
PresensBeta
Example presens sentences for Volproppen with some of the pronouns.
- Ik prop mijn tas vol met boeken.
- Jij propt je mond vol met snoepjes.
- Hij/zij/het propt de doos vol met speelgoed.
- Wij proppen onze koffer vol met kleren.
- Zij proppen de auto vol met bagage.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Volproppen with some of the pronouns.
- Ik propte mijn tas vol met boeken.
- Jij propte je mond vol met snoepjes.
- Hij/zij/het propte de doos vol met speelgoed.
- Wij propten onze koffer vol met kleren.
- Zij propten de auto vol met bagage.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Volproppen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn tas volgepropt met boeken.
- Jij hebt je mond volgepropt met snoepjes.
- Hij/zij/het heeft de doos volgepropt met speelgoed.
- Wij hebben onze koffer volgepropt met kleren.
- Zij hebben de auto volgepropt met bagage.