hoepelen

Conjugations List of Hoepelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikhoepelhoepeldeheb gehoepeld
jij, je, uhoepelthoepeldehebt gehoepeld
hij, zij, hethoepelthoepeldeheeft gehoepeld
wijhoepelenhoepeldenhebben gehoepeld
julliehoepelenhoepeldenhebben gehoepeld
zij, zehoepelenhoepeldenhebben gehoepeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Hoepelen with some of the pronouns.

  • Ik hoepel elke ochtend in het park.
  • Jij hoepelt graag in de tuin.
  • Hij/Zij hoepelt met veel plezier tijdens de pauze.
  • Wij hoepelen samen op het strand.
  • Jullie hoepelen vaak in de gymzaal.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Hoepelen with some of the pronouns.

  • Vroeger hoepelde ik elke dag in het park.
  • Toen ik jong was, hoepelde ik graag in de tuin.
  • Hij/Zij hoepelde altijd met vrienden tijdens de pauze.
  • Wij hoepelden regelmatig samen op het strand.
  • Jullie hoepelden vroeger vaak in de gymzaal.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Hoepelen with some of the pronouns.

  • Ik heb vanochtend gehoepeld in het park.
  • Jij hebt gisteren in de tuin gehoepeld.
  • Hij/Zij heeft met veel plezier tijdens de pauze gehoepeld.
  • Wij hebben samen op het strand gehoepeld.
  • Jullie hebben vaak in de gymzaal gehoepeld.