blauwen

Conjugations List of Blauwen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikblauwblauwdeheb geblauwd
jij, je, ublauwtblauwdehebt geblauwd
hij, zij, hetblauwtblauwdeheeft geblauwd
wijblauwenblauwdenhebben geblauwd
jullieblauwenblauwdenhebben geblauwd
zij, zeblauwenblauwdenhebben geblauwd

Presens
Beta

Example presens sentences for Blauwen with some of the pronouns.

  • Ik blauw de muur met verf.
  • Jij blaauwt je kleren in de wasmachine.
  • Hij/Zij/Het blauwt het papier met een pen.
  • Wij blauwen de lucht met onze vliegers.
  • Jullie blauwen de auto met spuitverf.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Blauwen with some of the pronouns.

  • Ik blauwde de muur met verf.
  • Jij blauwde je kleren in de wasmachine.
  • Hij/Zij/Het blauwde het papier met een pen.
  • Wij blauwden de lucht met onze vliegers.
  • Jullie blauwden de auto met spuitverf.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Blauwen with some of the pronouns.

  • Ik heb de muur met verf geblauwd.
  • Jij hebt je kleren in de wasmachine geblauwd.
  • Hij/Zij/Het heeft het papier met een pen geblauwd.
  • Wij hebben de lucht met onze vliegers geblauwd.
  • Jullie hebben de auto met spuitverf geblauwd.