jodelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | jodel | jodelde | heb gejodeld |
jij, je, u | jodelt | jodelde | hebt gejodeld |
hij, zij, het | jodelt | jodelde | heeft gejodeld |
wij | jodelen | jodelden | hebben gejodeld |
jullie | jodelen | jodelden | hebben gejodeld |
zij, ze | jodelen | jodelden | hebben gejodeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Jodelen with some of the pronouns.
- Ik jodel elke dag in de Alpen.
- Jij jodelt graag tijdens wandelingen.
- Hij/Zij jodelt vrolijk op het podium.
- Wij jodelen vaak samen met vrienden.
- Jullie jodelen luidkeels mee met de muziek.
- Zij jodelen als professionals in een koor.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Jodelen with some of the pronouns.
- Vroeger jodelde ik altijd bij familiebijeenkomsten.
- Toen ik jong was, jodelde ik vaak met mijn vrienden.
- Hij/Zij jodelde regelmatig als hobby.
- Wij jodelden vroeger in de achtertuin.
- Jullie jodelden uitgelaten tijdens het schoolreisje.
- Zij jodelden enthousiast op het evenement.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Jodelen with some of the pronouns.
- Ik heb gisteren gejodeld in de bergen.
- Jij hebt al eerder gejodeld tijdens je vakantie.
- Hij/Zij heeft prachtig gejodeld op het feest.
- Wij hebben samen al veel gejodeld.
- Jullie hebben de hele avond gejodeld.
- Zij hebben lang en intensief gejodeld op het concert.