ontspruiten

Conjugations List of Ontspruiten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikontspruitontsprootheb ontsproten
jij, je, uontspruitontsproothebt ontsproten
hij, zij, hetontspruitontsprootheeft ontsproten
wijontspruitenontsprotenhebben ontsproten
jullieontspruitenontsprotenhebben ontsproten
zij, zeontspruitenontsprotenhebben ontsproten

Presens
Beta

Example presens sentences for Ontspruiten with some of the pronouns.

  • De bloemen ontspruiten in de lente.
  • Ik zie hoe de ideeën uit het gesprek ontspruiten.
  • Het leven ontstaat wanneer nieuwe kansen ontspruiten.
  • De bomen ontspruiten langzaam na de winter.
  • De creativiteit van de kunstenaar ontspruit uit zijn verbeelding.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Ontspruiten with some of the pronouns.

  • Vroeger ontsproten de bloemen altijd in de lente.
  • Toen ik keek, ontsproten de ideeën uit het gesprek.
  • In het verleden ontstond het leven wanneer nieuwe kansen ontsproten.
  • Vroeger ontsproten de bomen langzaam na de winter.
  • De creativiteit van de kunstenaar ontsproot altijd uit zijn verbeelding.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Ontspruiten with some of the pronouns.

  • De bloemen zijn ontsproten in de lente.
  • Ik heb gezien hoe de ideeën uit het gesprek zijn ontsproten.
  • Het leven is ontstaan toen nieuwe kansen zijn ontsproten.
  • De bomen zijn langzaam ontsproten na de winter.
  • De creativiteit van de kunstenaar is ontsproten uit zijn verbeelding.