voorbijpraten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | praat voorbij | praatte voorbij | heb voorbijgepraat |
jij, je, u | praat voorbij | praatte voorbij | hebt voorbijgepraat |
hij, zij, het | praat voorbij | praatte voorbij | heeft voorbijgepraat |
wij | praten voorbij | praatten voorbij | hebben voorbijgepraat |
jullie | praten voorbij | praatten voorbij | hebben voorbijgepraat |
zij, ze | praten voorbij | praatten voorbij | hebben voorbijgepraat |
PresensBeta
Example presens sentences for Voorbijpraten with some of the pronouns.
- We praten de hele avond voorbij over de nieuwste films.
- Ik praat regelmatig met mijn vriendin voorbij over onze plannen.
- Jij praat altijd voorbij over je vakantie-ervaringen.
- Hij praat vaak voorbij over zijn favoriete sportteam.
- Zij praten graag voorbij over hun gezamenlijke interesses.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Voorbijpraten with some of the pronouns.
- Vroeger praatten we vaak voorbij over onze favoriete tv-shows.
- Toen ik jong was, praatten mijn vrienden en ik urenlang voorbij.
- Tijdens de vakantie praatten zij elke dag voorbij over hun avonturen.
- In die tijd praatten jullie voortdurend voorbij over jullie hobby's.
- Hij praatte gisteren voorbij over zijn verjaardagsfeestje.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Voorbijpraten with some of the pronouns.
- Wij hebben gisteravond voorbijgepraat over de toekomstplannen.
- Ik heb onlangs met mijn collega voorbijgepraat over het project.
- Jullie hebben al veel voorbijgepraat over de nieuwe technologieën.
- Hij heeft vorige week voorbijgepraat over zijn carrièredoelen.
- Zij hebben samen uitgebreid voorbijgepraat over de politieke situatie.