kapseizen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kapseis | kapseisde | ben gekapseisd |
jij, je, u | kapseist | kapseisde | bent gekapseisd |
hij, zij, het | kapseist | kapseisde | is gekapseisd |
wij | kapseizen | kapseisden | zijn gekapseisd |
jullie | kapseizen | kapseisden | zijn gekapseisd |
zij, ze | kapseizen | kapseisden | zijn gekapseisd |
PresensBeta
Example presens sentences for Kapseizen with some of the pronouns.
- De boot kapseist tijdens de storm.
- Ik kapseis nooit tijdens het zeilen.
- Jij kapseist regelmatig in woelige wateren.
- Hij kapseist met zijn opblaasbare kano.
- Wij kapseisen niet graag, maar soms gebeurt het.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Kapseizen with some of the pronouns.
- De boot kapseisde tijdens de storm.
- Ik kapseisde nooit tijdens het zeilen.
- Jij kapseisde regelmatig in woelige wateren.
- Hij kapseisde met zijn opblaasbare kano.
- Wij kapseisden niet graag, maar soms gebeurde het.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Kapseizen with some of the pronouns.
- De boot is gekapseisd tijdens de storm.
- Ik ben nog nooit gekapseisd tijdens het zeilen.
- Jij bent al meerdere keren gekapseisd in woelige wateren.
- Hij is vorig jaar gekapseisd met zijn opblaasbare kano.
- Wij zijn gelukkig nog nooit gekapseisd.