rondzeilen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zeil rond | zeilde rond | heb rondgezeild |
jij, je, u | zeilt rond | zeilde rond | hebt rondgezeild |
hij, zij, het | zeilt rond | zeilde rond | heeft rondgezeild |
wij | zeilen rond | zeilden rond | hebben rondgezeild |
jullie | zeilen rond | zeilden rond | hebben rondgezeild |
zij, ze | zeilen rond | zeilden rond | hebben rondgezeild |
PresensBeta
Example presens sentences for Rondzeilen with some of the pronouns.
- Ik zeil rond op het meer.
- Jij zeilt rond in de haven.
- Hij zeilt graag rond de eilanden.
- Wij zeilen vaak rond tijdens de zomermaanden.
- Zij zeilen rond met een groep vrienden.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Rondzeilen with some of the pronouns.
- Toen ik jong was, zeilde ik regelmatig rond op de plas.
- Vroeger zeilde jij altijd rond met je familie.
- Hij zeilde door de grachten van Amsterdam tijdens zijn studententijd.
- Wij zeilden elk weekend rond op het meer.
- Zij zeilden vroeger samen rond in hun eigen boot.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Rondzeilen with some of the pronouns.
- Ik heb rondgezeild op de Noordzee.
- Jij bent rondgezeild langs de kust.
- Hij is al vaak rondgezeild op verschillende meren.
- Wij hebben rondgezeild in Griekenland.
- Zij zijn al meerdere keren rondgezeild in de Cariben.