fineren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | fineer | fineerde | heb gefineerd |
jij, je, u | fineert | fineerde | hebt gefineerd |
hij, zij, het | fineert | fineerde | heeft gefineerd |
wij | fineren | fineerden | hebben gefineerd |
jullie | fineren | fineerden | hebben gefineerd |
zij, ze | fineren | fineerden | hebben gefineerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Fineren with some of the pronouns.
- Ik fineer het hout voor de kast.
- Jij fineert de tafel met een dunne laag fineer.
- Hij/Zij/Het fineert de vloer in de woonkamer.
- Wij fineren de meubels voor een strakke afwerking.
- Jullie fineeren de deuren van de keuken.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Fineren with some of the pronouns.
- Ik fineerde het hout voor de kast.
- Jij fineerde de tafel met een dunne laag fineer.
- Hij/Zij/Het fineerde de vloer in de woonkamer.
- Wij fineerden de meubels voor een strakke afwerking.
- Jullie fineerden de deuren van de keuken.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Fineren with some of the pronouns.
- Ik heb het hout gefineerd voor de kast.
- Jij hebt de tafel met een dunne laag fineer gefineerd.
- Hij/Zij/Het heeft de vloer in de woonkamer gefineerd.
- Wij hebben de meubels voor een strakke afwerking gefineerd.
- Jullie hebben de deuren van de keuken gefineerd.