schommelen

Conjugations List of Schommelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikschommelschommeldeheb geschommeld
jij, je, uschommeltschommeldehebt geschommeld
hij, zij, hetschommeltschommeldeheeft geschommeld
wijschommelenschommeldenhebben geschommeld
jullieschommelenschommeldenhebben geschommeld
zij, zeschommelenschommeldenhebben geschommeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Schommelen with some of the pronouns.

  • Ik schommel graag in de speeltuin.
  • Hij schommelt hoog in de lucht.
  • Wij schommelen samen op het strand.
  • Jullie schommelen altijd in de achtertuin.
  • De kinderen schommelen vrolijk in het park.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Schommelen with some of the pronouns.

  • Vroeger schommelde ik altijd in de tuin van mijn oma.
  • Toen ik jong was, schommelde ik elke dag na schooltijd.
  • Wij schommelden urenlang op die oude houten schommel.
  • Jullie schommelden vroeger altijd samen in het park.
  • De kinderen schommelden zachtjes terwijl ze naar muziek luisterden.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Schommelen with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren geschommeld in het park.
  • Hij is al vele malen op een schommel geschommeld.
  • Wij hebben vaak geschommeld tijdens onze vakantie.
  • Jullie zijn nog nooit op deze schommel geschommeld.
  • De kinderen hebben net heerlijk geschommeld in de speeltuin.