verkleden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | verkleed | verkleedde | heb verkleed |
jij, je, u | verkleedt | verkleedde | hebt verkleed |
hij, zij, het | verkleedt | verkleedde | heeft verkleed |
wij | verkleden | verkleedden | hebben verkleed |
jullie | verkleden | verkleedden | hebben verkleed |
zij, ze | verkleden | verkleedden | hebben verkleed |
PresensBeta
Example presens sentences for Verkleden with some of the pronouns.
- Ik verkleed me als een piraat voor het feest.
- Jij verkleedt je graag als een superheldin.
- Hij/Zij verkleedt zich als een beest voor Halloween.
- Wij verkleden ons als beroemde filmsterren.
- Zij verkleden zich als sprookjesfiguren.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Verkleden with some of the pronouns.
- Vroeger verkleedde ik me altijd als een prinses voor carnaval.
- Toen ik jong was, kleedde jij je vaak als een politieagent.
- Hij/Zij verkleedde zich regelmatig als een tovenaar voor verjaardagsfeestjes.
- Wij verkleden ons elk jaar als monsters voor het buurtfeest.
- Zij verkleden zich vroeger als dieren tijdens schoolvoorstellingen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Verkleden with some of the pronouns.
- Ik heb me als een heks verkleed op het vorige feest.
- Jij bent je vorig jaar als een clown verkleed.
- Hij/Zij is zich als een cowboy gaan verkleden.
- Wij zijn ons als zombies gaan verkleden voor de griezeltocht.
- Zij zijn zich als engelen verkleed tijdens het toneelstuk.