verzekeren

Conjugations List of Verzekeren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikverzekerverzekerdeheb verzekerd
jij, je, uverzekertverzekerdehebt verzekerd
hij, zij, hetverzekertverzekerdeheeft verzekerd
wijverzekerenverzekerdenhebben verzekerd
jullieverzekerenverzekerdenhebben verzekerd
zij, zeverzekerenverzekerdenhebben verzekerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Verzekeren with some of the pronouns.

  • Ik verzeker mijn auto bij een betrouwbare verzekeraar.
  • Hij verzekert zijn huis tegen brand en diefstal.
  • Wij verzekeren onze reis voor onverwachte annuleringen.
  • Jullie verzekeren je telefoon tegen schade en verlies.
  • Zij verzekeren hun bedrijf tegen aansprakelijkheid.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Verzekeren with some of the pronouns.

  • Vroeger verzekerde ik mijn auto bij een andere verzekeraar.
  • Toen verzekerde hij zijn huis nog niet tegen brand en diefstal.
  • Vroeger verzekerden wij onze reis niet voor onverwachte annuleringen.
  • Toen verzekerden jullie je telefoon nog niet tegen schade en verlies.
  • Vroeger verzekerden zij hun bedrijf niet tegen aansprakelijkheid.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Verzekeren with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn auto bij een betrouwbare verzekeraar verzekerd.
  • Hij heeft zijn huis tegen brand en diefstal verzekerd.
  • Wij hebben onze reis voor onverwachte annuleringen verzekerd.
  • Jullie hebben je telefoon tegen schade en verlies verzekerd.
  • Zij hebben hun bedrijf tegen aansprakelijkheid verzekerd.