verkankeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | verkanker | verkankerde | heb verkankerd |
jij, je, u | verkankert | verkankerde | hebt verkankerd |
hij, zij, het | verkankert | verkankerde | heeft verkankerd |
wij | verkankeren | verkankerden | hebben verkankerd |
jullie | verkankeren | verkankerden | hebben verkankerd |
zij, ze | verkankeren | verkankerden | hebben verkankerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Verkankeren with some of the pronouns.
- Ik verkanker.
- Jij verkankert.
- Hij/Zij/Het verkankert.
- Wij verkankeren.
- Jullie verkankeren.
- Zij verkankeren.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Verkankeren with some of the pronouns.
- Ik verkankerde.
- Jij verkankerde.
- Hij/Zij/Het verkankerde.
- Wij verkankerden.
- Jullie verkankerden.
- Zij verkankerden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Verkankeren with some of the pronouns.
- Ik heb verkankerd.
- Jij hebt verkankerd.
- Hij/Zij/Het heeft verkankerd.
- Wij hebben verkankerd.
- Jullie hebben verkankerd.
- Zij hebben verkankerd.