uitflappen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | flap uit | flapte uit | heb uitgeflapt |
jij, je, u | flapt uit | flapte uit | hebt uitgeflapt |
hij, zij, het | flapt uit | flapte uit | heeft uitgeflapt |
wij | flappen uit | flapten uit | hebben uitgeflapt |
jullie | flappen uit | flapten uit | hebben uitgeflapt |
zij, ze | flappen uit | flapten uit | hebben uitgeflapt |
PresensBeta
Example presens sentences for Uitflappen with some of the pronouns.
- Ik flap uit tijdens de les.
- Jij flapt uit over je vakantieplannen.
- Hij/zij flapt uit zonder na te denken.
- Wij flappen uit als we opgewonden zijn.
- Jullie flappen uit over politiek.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uitflappen with some of the pronouns.
- Ik flapte uit tijdens de les.
- Jij flapte uit over je vakantieplannen.
- Hij/zij flapte uit zonder na te denken.
- Wij flapten uit toen we opgewonden waren.
- Jullie flapten uit over politiek.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uitflappen with some of the pronouns.
- Ik heb uitgeflapt tijdens de les.
- Jij hebt uitgeflapt over je vakantieplannen.
- Hij/zij heeft uitgeflapt zonder na te denken.
- Wij hebben uitgeflapt toen we opgewonden waren.
- Jullie hebben uitgeflapt over politiek.