connoteren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | connoteer | connoteerde | heb geconnoteerd |
jij, je, u | connoteert | connoteerde | hebt geconnoteerd |
hij, zij, het | connoteert | connoteerde | heeft geconnoteerd |
wij | connoteren | connoteerden | hebben geconnoteerd |
jullie | connoteren | connoteerden | hebben geconnoteerd |
zij, ze | connoteren | connoteerden | hebben geconnoteerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Connoteren with some of the pronouns.
- Ik connoteer de belangrijkste woorden in de tekst.
- Jij connoteert de betekenissen van de symbolen in de kaart.
- Hij/Zij connoteert de emoties van de personages in het boek.
- Wij connoteren de kleuren en vormen in de schilderijen.
- Jullie connoteren de associaties die worden opgeroepen door de muziek.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Connoteren with some of the pronouns.
- Ik connoteerde de belangrijkste woorden in de tekst.
- Jij connoteerde de betekenissen van de symbolen in de kaart.
- Hij/Zij connoteerde de emoties van de personages in het boek.
- Wij connoteerden de kleuren en vormen in de schilderijen.
- Jullie connoteerden de associaties die werden opgeroepen door de muziek.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Connoteren with some of the pronouns.
- Ik heb de belangrijkste woorden in de tekst geconnoteerd.
- Jij hebt de betekenissen van de symbolen in de kaart geconnoteerd.
- Hij/Zij heeft de emoties van de personages in het boek geconnoteerd.
- Wij hebben de kleuren en vormen in de schilderijen geconnoteerd.
- Jullie hebben de associaties die werden opgeroepen door de muziek geconnoteerd.