uitrangeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | rangeer uit | rangeerde uit | heb uitgerangeerd |
jij, je, u | rangeert uit | rangeerde uit | hebt uitgerangeerd |
hij, zij, het | rangeert uit | rangeerde uit | heeft uitgerangeerd |
wij | rangeren uit | rangeerden uit | hebben uitgerangeerd |
jullie | rangeren uit | rangeerden uit | hebben uitgerangeerd |
zij, ze | rangeren uit | rangeerden uit | hebben uitgerangeerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Uitrangeren with some of the pronouns.
- Ik rangschik uit op de juiste volgorde.
- Jij rangschikt uit in de bibliotheek.
- Hij/Zij/Het rangschikt uit voor het evenement.
- Wij rangschikken uit tijdens de repetitie.
- Jullie rangschikken uit op de werkplaats.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uitrangeren with some of the pronouns.
- Ik rangeerde uit om ruimte te maken.
- Jij rangeerde uit toen de conducteur langskwam.
- Hij/Zij/Het rangeerde uit op het drukke station.
- Wij rangeerden uit tijdens de spits.
- Jullie rangeerden uit met veel precisie.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uitrangeren with some of the pronouns.
- Ik heb uitgerangeerd na de laatste voorstelling.
- Jij hebt uitgerangeerd bij de vorige halte.
- Hij/Zij/Het heeft uitgerangeerd vanwege technische problemen.
- Wij hebben uitgerangeerd op het rangeerterrein.
- Jullie hebben uitgerangeerd met de oude treinen.