schrankelen

Conjugations List of Schrankelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikschrankelschrankeldeheb geschrankeld
jij, je, uschrankeltschrankeldehebt geschrankeld
hij, zij, hetschrankeltschrankeldeheeft geschrankeld
wijschrankelenschrankeldenhebben geschrankeld
jullieschrankelenschrankeldenhebben geschrankeld
zij, zeschrankelenschrankeldenhebben geschrankeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Schrankelen with some of the pronouns.

  • Ik schrankel door het bos.
  • Jij schrankelt op het podium.
  • Hij schrankelt met zijn krukken.
  • Zij schrankelen langs de rivier.
  • Wij schrankelen door de smalle straatjes.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Schrankelen with some of the pronouns.

  • Ik schrankelde vroeger graag op het strand.
  • Jij schrankelde door de gangen van het oude gebouw.
  • Hij schrankelde nerveus tijdens de presentatie.
  • Zij schrankelden enthousiast naar de finishlijn.
  • Wij schrankelden vaak als kinderen in de speeltuin.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Schrankelen with some of the pronouns.

  • Ik heb geschrankeld op het feest.
  • Jij bent gaan schrankelen na het eten.
  • Hij heeft al vaak geschrankeld in zijn leven.
  • Zij zijn naar het park geschrankeld.
  • Wij hebben gisteren samen geschrankeld.