bekopen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bekoop | bekocht | heb bekocht |
jij, je, u | bekoopt | bekocht | hebt bekocht |
hij, zij, het | bekoopt | bekocht | heeft bekocht |
wij | bekopen | bekochten | hebben bekocht |
jullie | bekopen | bekochten | hebben bekocht |
zij, ze | bekopen | bekochten | hebben bekocht |
Presens
Example presens sentences for Bekopen with some of the pronouns.
- Ik bekoop mijn fouten met hard werken.
- Jij bekoopt de gevolgen van je beslissingen.
- Hij/Zij bekoopt zijn/haar roekeloosheid met ongelukken.
- Wij bekopen onze keuzes met opofferingen.
- Zij bekopen hun haastigheid met fouten.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Bekopen with some of the pronouns.
- Vroeger bekocht ik mijn fouten met spijt.
- Toen bekocht jij je onkunde met teleurstelling.
- Hij/Zij bekostigde zijn/haar roekeloze gedrag met problemen.
- Wij bekochten onze naïviteit met mislukkingen.
- Zij bekostigden hun haastige acties met negatieve consequenties.
Perfectum
Example perfectum sentences for Bekopen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn nalatigheid duur bekocht.
- Jij hebt de prijs voor je onvoorzichtigheid betaald.
- Hij/Zij heeft haar impulsiviteit zwaar bekostigd.
- Wij hebben onze overmoedige acties achteraf moeten bekopen.
- Zij hebben de gevolgen van hun ondoordachte besluiten betaald.