vastzitten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zit vast | zat vast | heb vastgezeten |
jij, je, u | zit vast | zat vast | hebt vastgezeten |
hij, zij, het | zit vast | zat vast | heeft vastgezeten |
wij | zitten vast | zaten vast | hebben vastgezeten |
jullie | zitten vast | zaten vast | hebben vastgezeten |
zij, ze | zitten vast | zaten vast | hebben vastgezeten |
PresensBeta
Example presens sentences for Vastzitten with some of the pronouns.
- Ik zit vast in het verkeer.
- De sleutel zit vast in het slot.
- Hij zit vast in een lastige situatie.
- We zitten vast aan een contract.
- Jullie zitten vast op dezelfde plek.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Vastzitten with some of the pronouns.
- Ik zat vast in het verkeer.
- De sleutel zat vast in het slot.
- Hij zat vast in een lastige situatie.
- We zaten vast aan een contract.
- Jullie zaten vast op dezelfde plek.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Vastzitten with some of the pronouns.
- Ik ben vastgezeten in het verkeer.
- De sleutel is vastgezeten in het slot.
- Hij is vastgezeten in een lastige situatie.
- We zijn vastgezeten aan een contract.
- Jullie zijn vastgezeten op dezelfde plek.