ombrengen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | breng om | bracht om | heb omgebracht |
jij, je, u | brengt om | bracht om | hebt omgebracht |
hij, zij, het | brengt om | bracht om | heeft omgebracht |
wij | brengen om | brachten om | hebben omgebracht |
jullie | brengen om | brachten om | hebben omgebracht |
zij, ze | brengen om | brachten om | hebben omgebracht |
PresensBeta
Example presens sentences for Ombrengen with some of the pronouns.
- Ik breng hem om in de keuken.
- Jij brengt haar om met een briefje.
- Hij brengt hen om met zijn woorden.
- Zij brengen de vijand om tijdens de strijd.
- We brengen ze allemaal om voor het gerecht.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Ombrengen with some of the pronouns.
- Ik bracht hem om in de keuken.
- Jij bracht haar om met een briefje.
- Hij bracht hen om met zijn woorden.
- Zij brachten de vijand om tijdens de strijd.
- We brachten ze allemaal om voor het gerecht.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Ombrengen with some of the pronouns.
- Ik heb hem omgebracht in de keuken.
- Jij hebt haar omgebracht met een briefje.
- Hij heeft hen omgebracht met zijn woorden.
- Zij hebben de vijand omgebracht tijdens de strijd.
- We hebben ze allemaal omgebracht voor het gerecht.