omhangen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | hang om | hing om | heb omgehangen |
jij, je, u | hangt om | hing om | hebt omgehangen |
hij, zij, het | hangt om | hing om | heeft omgehangen |
wij | hangen om | hingen om | hebben omgehangen |
jullie | hangen om | hingen om | hebben omgehangen |
zij, ze | hangen om | hingen om | hebben omgehangen |
PresensBeta
Example presens sentences for Omhangen with some of the pronouns.
- Ik hang de jas om.
- Jij hangt de sjaal om.
- Hij hangt de tas om.
- Zij hangen de spandoek om.
- Wij hangen de slingers om.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Omhangen with some of the pronouns.
- Ik hing de jas om.
- Jij hing de sjaal om.
- Hij hing de tas om.
- Zij hingen het spandoek om.
- Wij hingen de slingers om.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Omhangen with some of the pronouns.
- Ik heb de jas omgehangen.
- Jij hebt de sjaal omgehangen.
- Hij heeft de tas omgehangen.
- Zij hebben het spandoek omgehangen.
- Wij hebben de slingers omgehangen.