toasten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | toast | toastte | heb getoast |
jij, je, u | toast | toastte | hebt getoast |
hij, zij, het | toast | toastte | heeft getoast |
wij | toasten | toastten | hebben getoast |
jullie | toasten | toastten | hebben getoast |
zij, ze | toasten | toastten | hebben getoast |
PresensBeta
Example presens sentences for Toasten with some of the pronouns.
- Ik toast dagelijks mijn brood voor het ontbijt.
- Jij toost de sneetjes brood tot ze knapperig zijn.
- Hij/Zij/Het toast het brood op lage temperatuur.
- Wij toosten samen op het succes van ons project.
- Jullie toasten met champagne tijdens feestelijke gelegenheden.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Toasten with some of the pronouns.
- Vroeger toastte ik altijd mijn boterhammen in de oven.
- Toen ik jong was, toostten we marshmallows boven het kampvuur.
- Hij/Zij/Het toastte regelmatig stokbrood op de barbecue.
- Wij toastten gezellig met vrienden tijdens zomerse picknicks.
- Jullie toastten vaak met elkaar op bijzondere momenten.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Toasten with some of the pronouns.
- Ik heb vanochtend mijn brood getoast.
- Jij hebt al vaker toast gemaakt voor het avondeten.
- Hij/Zij/Het heeft een heerlijke tosti bereid.
- Wij hebben toastjes geserveerd als voorgerecht.
- Jullie hebben de bruid en bruidegom getoast tijdens de bruiloft.