kakken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kak | kakte | heb gekakt |
jij, je, u | kakt | kakte | hebt gekakt |
hij, zij, het | kakt | kakte | heeft gekakt |
wij | kakken | kakten | hebben gekakt |
jullie | kakken | kakten | hebben gekakt |
zij, ze | kakken | kakten | hebben gekakt |
PresensBeta
Example presens sentences for Kakken with some of the pronouns.
- Ik kak elke ochtend voordat ik naar het werk ga.
- Jij kakt nooit in het openbaar.
- Hij/Zij kakt altijd snel en stil.
- Wij kakken graag in de natuur.
- Zij kakken liever thuis dan op een openbaar toilet.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Kakken with some of the pronouns.
- Vroeger kakte ik altijd in mijn broek als ik zenuwachtig was.
- Toen we op vakantie waren, kakte jij elke dag in de zee.
- Hij/Zij kakte regelmatig op de verkeerde plaats.
- Als kind kakte ik vaak stiekem in de tuin.
- Wij konden nergens een toilet vinden, dus kakte iedereen in de bosjes.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Kakken with some of the pronouns.
- Ik heb vanochtend gekakt voordat ik vertrok.
- Jij bent gisteren niet naar de wc gegaan om te kakken.
- Hij/Zij heeft al twee keer vandaag gekakt.
- Wij zijn net klaar met kakken.
- Zij hebben hun behoefte buiten in het bos gekakt.