afzoenen

Conjugations List of Afzoenen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikzoen afzoende afheb afgezoend
jij, je, uzoent afzoende afhebt afgezoend
hij, zij, hetzoent afzoende afheeft afgezoend
wijzoenen afzoenden afhebben afgezoend
julliezoenen afzoenden afhebben afgezoend
zij, zezoenen afzoenden afhebben afgezoend

Presens
Beta

Example presens sentences for Afzoenen with some of the pronouns.

  • Ik zoen af met mijn partner.
  • Jij zoent af na een ruzie.
  • Hij/Zij zoent af voordat hij/zij gaat slapen.
  • Wij zoenen af na elke maaltijd.
  • Jullie zoenen af voor het naar school gaan.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afzoenen with some of the pronouns.

  • Ik zoende af met mijn partner.
  • Jij zoende af na een ruzie.
  • Hij/Zij zoende af voordat hij/zij ging slapen.
  • Wij zoenden af na elke maaltijd.
  • Jullie zoenden af voor het naar school gaan.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afzoenen with some of the pronouns.

  • Ik heb afgezoend met mijn partner.
  • Jij hebt afgezoend na een ruzie.
  • Hij/Zij heeft afgezoend voordat hij/zij ging slapen.
  • Wij hebben afgezoend na elke maaltijd.
  • Jullie hebben afgezoend voor het naar school gaan.