rechtspreken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | spreek recht | sprak recht | heb rechtgesproken |
jij, je, u | spreekt recht | sprak recht | hebt rechtgesproken |
hij, zij, het | spreekt recht | sprak recht | heeft rechtgesproken |
wij | spreken recht | spraken recht | hebben rechtgesproken |
jullie | spreken recht | spraken recht | hebben rechtgesproken |
zij, ze | spreken recht | spraken recht | hebben rechtgesproken |
Presens
Example presens sentences for Rechtspreken with some of the pronouns.
- De rechter spreekt recht in de rechtbank.
- Ik spreek recht tijdens de zitting.
- Jij spreekt rechtvaardigheid uit in de rechtszaak.
- Hij of zij spreekt het vonnis uit na het proces.
- Wij spreken recht op basis van bewijsmateriaal.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Rechtspreken with some of the pronouns.
- De rechter sprak recht in dat proces.
- Ik sprak recht toen ik nog jong was.
- Jij sprak altijd rechtvaardig in jouw functie.
- Hij of zij sprak regelmatig recht over geschillen.
- Wij spraken recht in verschillende zaken tijdens onze carrière.
Perfectum
Example perfectum sentences for Rechtspreken with some of the pronouns.
- De rechter heeft rechtgesproken in die zaak.
- Ik heb eerder rechtgesproken in vergelijkbare gevallen.
- Jij hebt al lang rechtgesproken voordat je advocaat werd.
- Hij of zij heeft onlangs rechtgesproken over een belangrijke kwestie.
- Wij hebben vorige week meerdere malen rechtgesproken.