cirkelen

Conjugations List of Cirkelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikcirkelcirkeldeheb gecirkeld
jij, je, ucirkeltcirkeldehebt gecirkeld
hij, zij, hetcirkeltcirkeldeheeft gecirkeld
wijcirkelencirkeldenhebben gecirkeld
julliecirkelencirkeldenhebben gecirkeld
zij, zecirkelencirkeldenhebben gecirkeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Cirkelen with some of the pronouns.

  • Ik cirkel rond in de kamer.
  • Jij cirkelt graag op je fiets.
  • Hij/zij/het cirkelt elegant door de lucht.
  • Wij cirkelen rond de tafel tijdens het spel.
  • Jullie cirkelen rond de vijver in het park.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Cirkelen with some of the pronouns.

  • Vroeger cirkelde ik altijd in mijn dagboek.
  • Toen ik jong was, cirkelden we vaak in de speeltuin.
  • Hij/zij/het cirkelde langzaam boven het meer.
  • Wij cirkelden vroeger in de tuin tijdens de zomeravonden.
  • Jullie cirkelden regelmatig rond de stad op de fiets.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Cirkelen with some of the pronouns.

  • Ik heb gecirkeld om het plein.
  • Jij bent rond gecirkeld in de race.
  • Hij/zij/het heeft elegant gecirkeld tijdens de show.
  • Wij zijn meerdere keren om de berg heen gecirkeld.
  • Jullie hebben vroeger vaak om het huis heen gecirkeld met de step.