scheefgroeien
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | groei scheef | groeide scheef | ben scheefgegroeid |
jij, je, u | groeit scheef | groeide scheef | bent scheefgegroeid |
hij, zij, het | groeit scheef | groeide scheef | is scheefgegroeid |
wij | groeien scheef | groeiden scheef | zijn scheefgegroeid |
jullie | groeien scheef | groeiden scheef | zijn scheefgegroeid |
zij, ze | groeien scheef | groeiden scheef | zijn scheefgegroeid |
PresensBeta
Example presens sentences for Scheefgroeien with some of the pronouns.
- De boom groeit scheef.
- De kinderen groeien scheef.
- Mijn rug groeit scheef.
- De muur groeit scheef.
- De planten groeien scheef.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Scheefgroeien with some of the pronouns.
- De boom groeide scheef.
- De kinderen groeiden scheef.
- Mijn rug groeide scheef.
- De muur groeide scheef.
- De planten groeiden scheef.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Scheefgroeien with some of the pronouns.
- De boom is scheefgegroeid.
- De kinderen zijn scheefgegroeid.
- Mijn rug is scheefgegroeid.
- De muur is scheefgegroeid.
- De planten zijn scheefgegroeid.