vastgespen

Conjugations List of Vastgespen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikgesp vastgespte vastheb vastgegespt
jij, je, ugespt vastgespte vasthebt vastgegespt
hij, zij, hetgespt vastgespte vastheeft vastgegespt
wijgespen vastgespten vasthebben vastgegespt
julliegespen vastgespten vasthebben vastgegespt
zij, zegespen vastgespten vasthebben vastgegespt

Presens
Beta

Example presens sentences for Vastgespen with some of the pronouns.

  • Ik gesp mijn tas vast voordat ik naar school ga.
  • Jij gespt je schoenen vast voor het sporten.
  • Hij/zij spant zijn/haar riem vast voordat hij/zij de auto instapt.
  • Wij gespen onze kinderen vast in de auto.
  • Jullie gespen je harnas vast voordat jullie gaan paardrijden.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Vastgespen with some of the pronouns.

  • Ik spande mijn tas vast voordat ik naar school ging.
  • Jij spande je schoenen vast voor het sporten.
  • Hij/zij spande zijn/haar riem vast voordat hij/zij de auto instapte.
  • Wij spanden onze kinderen vast in de auto.
  • Jullie spanden je harnas vast voordat jullie gingen paardrijden.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Vastgespen with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn tas vastgespen voordat ik naar school ging.
  • Jij hebt je schoenen vastgespt voor het sporten.
  • Hij/zij heeft zijn/haar riem vastgespannen voordat hij/zij de auto instapte.
  • Wij hebben onze kinderen vastgespen in de auto.
  • Jullie hebben je harnas vastgespen voordat jullie gingen paardrijden.