opvegen

Conjugations List of Opvegen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikveeg opveegde opheb opgeveegd
jij, je, uveegt opveegde ophebt opgeveegd
hij, zij, hetveegt opveegde opheeft opgeveegd
wijvegen opveegden ophebben opgeveegd
jullievegen opveegden ophebben opgeveegd
zij, zevegen opveegden ophebben opgeveegd

Presens
Beta

Example presens sentences for Opvegen with some of the pronouns.

  • Ik veeg de vloer op.
  • Jij veegt het vuil op.
  • Hij/Zij veegt de bladeren op.
  • Wij vegen de rommel op.
  • Zij vegen de straat op.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Opvegen with some of the pronouns.

  • Vroeger veegde ik de stoep op.
  • Toen veegde jij de bladeren op.
  • Hij/Zij veegde altijd de vloer op.
  • Wij veegden de kamer op.
  • Zij veegden het zand op.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Opvegen with some of the pronouns.

  • Ik heb de kruimels opgeveegd.
  • Jij hebt het afval opgeveegd.
  • Hij/Zij heeft de stof opgeveegd.
  • Wij hebben de troep opgeveegd.
  • Zij hebben het puin opgeveegd.