thuiskrijgen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | krijg thuis | kreeg thuis | heb thuisgekregen |
jij, je, u | krijgt thuis | kreeg thuis | hebt thuisgekregen |
hij, zij, het | krijgt thuis | kreeg thuis | heeft thuisgekregen |
wij | krijgen thuis | kregen thuis | hebben thuisgekregen |
jullie | krijgen thuis | kregen thuis | hebben thuisgekregen |
zij, ze | krijgen thuis | kregen thuis | hebben thuisgekregen |
PresensBeta
Example presens sentences for Thuiskrijgen with some of the pronouns.
- Ik krijg mijn kinderen thuis na school.
- Jij krijgt een cadeau thuisbezorgd.
- Hij krijgt elke dag hulp thuis.
- Wij krijgen vaak vrienden op bezoek thuis.
- Zij krijgen nieuwe meubels voor hun huis.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Thuiskrijgen with some of the pronouns.
- Ik kreeg vroeger altijd een boterham met pindakaas thuis.
- Jij kreeg als kind vaak cadeautjes thuis.
- Hij kreeg gisteren een verrassing thuis.
- Wij kregen regelmatig visite thuis.
- Zij kregen vroeger veel steun thuis.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Thuiskrijgen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn pakketje thuisgekregen.
- Jij hebt gisteren een kaartje thuisgekregen.
- Hij heeft de sleutels weer thuisgekregen.
- Wij hebben vorige week ons geld terug thuisgekregen.
- Zij hebben het goede nieuws net thuisgekregen.