afsnoeren

Conjugations List of Afsnoeren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iksnoer afsnoerde afheb afgesnoerd
jij, je, usnoert afsnoerde afhebt afgesnoerd
hij, zij, hetsnoert afsnoerde afheeft afgesnoerd
wijsnoeren afsnoerden afhebben afgesnoerd
julliesnoeren afsnoerden afhebben afgesnoerd
zij, zesnoeren afsnoerden afhebben afgesnoerd

Presens

Example presens sentences for Afsnoeren with some of the pronouns.

  • Ik snoer de kabel af.
  • Jij snoert de kabel af.
  • Hij/Zij snoert de kabel af.
  • Wij snoeren de kabel af.
  • Zij snoeren de kabel af.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Afsnoeren with some of the pronouns.

  • Ik snoerde de kabel af.
  • Jij snoerde de kabel af.
  • Hij/Zij snoerde de kabel af.
  • Wij snoerden de kabel af.
  • Zij snoerden de kabel af.

Perfectum

Example perfectum sentences for Afsnoeren with some of the pronouns.

  • Ik heb de kabel afgesnoerd.
  • Jij hebt de kabel afgesnoerd.
  • Hij/Zij heeft de kabel afgesnoerd.
  • Wij hebben de kabel afgesnoerd.
  • Zij hebben de kabel afgesnoerd.