aanstromen

Conjugations List of Aanstromen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikstroom aanstroomde aanheb aangestroomd
jij, je, ustroomt aanstroomde aanhebt aangestroomd
hij, zij, hetstroomt aanstroomde aanheeft aangestroomd
wijstromen aanstroomden aanhebben aangestroomd
julliestromen aanstroomden aanhebben aangestroomd
zij, zestromen aanstroomden aanhebben aangestroomd

Presens
Beta

Example presens sentences for Aanstromen with some of the pronouns.

  • De rivier stroomt langzaam aan.
  • Elk jaar stromen er nieuwe studenten aan de universiteit in.
  • Het water stroomt constant aan uit de kraan.
  • Tijdens het regenseizoen stromen de straten aan.
  • In deze periode stromen de toeristen aan naar de stad.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aanstromen with some of the pronouns.

  • De rivier stroomde langzaam aan.
  • Vroeger stroomden er veel boeren aan naar de stad.
  • Het water stroomde constant aan uit de oude waterput.
  • Tijdens de overstroming stroomden de straten aan met modder.
  • In die tijd stroomden de toeristen massaal aan naar het strand.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aanstromen with some of the pronouns.

  • De rivier is langzaam aangestroomd.
  • Er zijn nieuwe studenten aan de universiteit aangestroomd.
  • Het water is constant aangestroomd uit de kraan.
  • Tijdens de hevige regenbuien zijn de straten aangestroomd.
  • In het hoogseizoen zijn de toeristen aan de stad aangestroomd.